Toen Agustín Pereyra Lucena (1948-2019) nog een jonge twintiger was, maakte hij naam als een beloftevolle gitarist uit Buenos Aires. Een talent scout ontdekte hem in een nachtclub en bezorgde hem een auditie bij het Argentijnse platenlabel Tonodisc. Voor Agustín het goed en wel besefte, zat hij als 22-jarige jongen in een opnamestudio voor zijn allereerste plaat.
Agustín was dan wel Argentijn, hij was ook verzot op de muziek uit buurland Brazilië: de samba’s en bossa nova’s van muzikanten en componisten als Vinicius de Moraes, Baden Powell, Antonio Carlos Jobim en anderen. En zo komt het dat zijn titelloze debuut uit 1970, nu opnieuw uitgebracht, vooral klassiekers uit het oeuvre van zijn grote voorbeelden bevat, naast enkele eigen nummers in het Braziliaanse idioom.
Hij wordt daarbij begeleid door een bassist en drummer, twee Argentijnen die eerder al gewerkt hadden met Vinicius de Moraes. Ook Agustíns lerares Frans doet in enkele nummers mee als zangeres. Ze had nog nooit eerder in een studio gestaan, maar daar is niets van te horen in haar woordeloze padapadam-zang. Al moet dit album het toch vooral hebben van de puur instrumentale nummers zoals O astronauta, Consolação en Berimbau. Dat laatste nummer is trouwens een mooie link naar de improvisaties die Agustín in 1971 zou opnemen met de Braziliaanse berimbau-speler Naná Vasconcelos (in 2020 uitgebracht door Altercat).